donderdag

Herhaling 'om ... te' + infinitief en het perfectum van 'gaan' + infinitief

1. De constructie 'om ... te' 



2. De constructie 'gaan + infintief'

3. Schrijfopdracht

Maak nu zelf tien mini-dialogen met de locaties hieronder.

Voorbeeld: locatie = de VDAB

A: "Ik ga morgen naar de VDAB om een opleiding te zoeken."
B: "O, ik ben gisteren bij de VDAB een opleiding gaan zoeken."

Let op: in zin B verandert de prepositie. Je kan dan niet 'naar' gebruiken. Meestal gebruik je 'in', soms 'bij' of 'aan'.

locaties

de bibliotheek
de garage
het districtshuis
het bos
de cinema
Zaventem
de discotheek
een restaurant
het tuincentrum
de zee

Herhaling deel 9 mondeling & schriftelijk: een afspraak maken, een afspraak verzetten

Kennen voor het examen

De dialogen 'een afspraak maken' en 'een afspraak verzetten'
Je weet wat een agenda is. Je kan een agenda lezen, invullen, en veranderen. Bekijk nog eens S171 en M147. De audiotracks kan je hier beluisteren:
track 60
track 61


Extra luisteropdrachten

1. Hier staat een online oefening over afspreken.
Klik op de link, en kies dan voor 'een afspraak' - 'ga je mee fietsen'.

2. Bekijk eerst goed de vragen. Luister dan naar deze dialoog


Waarom wordt de afspraak verzet?

…………………………………………………………………………………

Omcirkel de nieuwe afspraak in de agenda:

Herhaling deel 8 - mondeling en deel 6 - schriftelijk: kastickets

Kennen voor het examen

De dialogen, M132 - je kan ze oefenen met de AB-oefeningen, M223-224
Je begrijpt alle kastickets op S84 tot S88.
Je kent het verschil tussen: "Kan ik ruilen?" en "Kan ik mijn geld terugkrijgen?"
De woordenschat: M135 en S98
Extra woordenschat:
de kassier - de kassierster
de verpakking
solden = korting = koopjes = prijsverlaging = uitverkoop

Luisteroefening

Lees eerst goed de vragen. Luister dan naar de dialoog en zet een vinkje bij het juiste antwoord.

Kan Joanna de cd ruilen?
□ Ja, zij heeft het kasticket.
□ Ja, zij heeft de cd pas gisteren gekocht.
□ Neen, de cd is beschadigd door gebruik.
□ Neen, de verpakking is opengemaakt.

2. Wat doet de verkoper?
□ De verkoper vindt het een goed idee om de cd te ruilen.
□ De verkoper betaalt de cd terug.
□ De verkoper wil Joanna niet helpen.
□ De verkoper kan Joanna niet helpen.


Herhaling deel 7 - schriftelijk: ik zoek / ik bied aan


Kennen voor het examen
  • Je kent het verschil tussen:
    • vraag - gevraagd - ik vraag - ik zoek - gezocht = Ik wil dat iemand iets voor mij doet.
    • aanbod - aanbieding - ik bied aan - aangeboden = Ik wil iets voor iemand anders doen.
  • LET OP: iemand die werk zoekt, staat toch bij 'aanbod', want die persoon wil iets doen.
  • Je weet wat 'verdienen' en 'bijverdienen' betekenen.
  • Je kent de zinnen van de schrijfopdracht op S103.
  • Je kan zinnen maken met 'graag' en met 'om te': zie S108.


Leesopdracht

Kijk naar de zoekertjes op S101. Wie kan deze personen helpen? Schrijf het nummer van het juiste berichtje bij elke vraag.
  1. Ik wil in de zomer het dak van mijn huis repareren. Ik zoek iemand die mij kan helpen.
    Berichtje nummer .....
  2. Ik wil in de zomer het dak van mijn huis repareren. Wie kan dan overdag op mijn kinderen passen? Ze zijn 5 jaar, 7 jaar en 12 jaar oud. Ze zijn tweetalig Nederlands-Frans. Geen rokers a.u.b.
    Berichtje nummer .....
  3. Wat zal ik blij zijn als de corona-maatregelen stoppen! Dan wil ik een groot feest organiseren voor al mijn vrienden. Klein probleem: ik kook niet graag, en ik kan ook niet goed koken. Wie wel?
    Berichtje nummer .....
  4. Ik ben juist terug uit het buitenland. Ik moet twee weken thuis in quarantaine blijven, maar er is nu veel te doen in mjin volkstuintje. Wie kan daar twee weken in gaan werken?
    Berichtje nummer .....
  5. Ik heb een pizza-restaurant, en ik mag nu pizza's thuis bezorgen. Door de corona-crisis heb ik veel meer klanten. Ik heb iemand nodig om mij in de keuken te helpen.
    Berichtje nummer .....
  6. Door de corona-maatregelen kan ik niet meer naar de Nederlandse les gaan. Na de paasvakantie heb ik wel examens. Kan iemand mij per e-mail helpen om alles goed te studeren?
    Berichtje nummer .....

woensdag

Herhaling perfectum - verba van beweging

Invuloefening

  • Sommige verba zijn verba van beweging, andere niet.
  • Sommige verba zijn regelmatig, andere zijn onregelmatig.
  1. Zij .................. vorige week naar Spanje (vliegen) ............................................ .
  2. .................. jij gisteren in het park (wandelen) .....................................?
  3. Vanmorgen .................. ik naar mijn vader (telefoneren) .............................. .
  4. Waarom .................. je (terugrijden) ........................................ ?
  5. Poonam .................. de bal naar haar zus (gooien) ........................ .
  6. Hij heeft me niet begroet, hij ............ gewoon (voorbijlopen) .............................. .
  7. De buurvrouw .................. een lelijk woord naar haar (roepen) ......................... .
  8. Ik .................. gisteren heel lang (zwemmen) ................................. in het zwembad.
  9. Vandaag .................. ik al naar school (fietsen) .................... .
  10. .................... jullie gisteren ook naar die film op t.v. (kijken) ........................................?
  11. ................... jij een e-mail (sturen) ................................. naar je vrienden?
  12. Er zat een lek in het dak, dus .......... ik op het dak (klimmen) ............................ .
  13. Ze .................. bij de vorige halte (afstappen) .............................. .
  14. Wij .................. altijd naar onze ouders (luisteren) ........................................
  15. Ze .................. vorige week de trein naar Amsterdam (nemen) …………………………………. .
  16. De boot .................. naar de overkant (varen) ................................... .
  17. Ze ............... vanmorgen (afreizen) ........................................ .
  18. Die ex-cursist ................... gisteren nog naar jou (vragen) .......................................
  19. Hij ................... uit de boom (springen) ....................................... .
  20. Ik voelde me niet goed, dus ................... ik naar de dokter (gaan) .....................................


Herhaling deel 7 - mondeling: zet / leg / hang

Kennen voor het examen

  • De dialoog op M123: bekijk ook nog eens goed de AB-oefening op M219-M220
  • Woordenschat en grammatica: M125-126
  • Je kan instructies met 'zet/leg/hang' begrijpen. Je kan die instructies ook zelf geven.

Herhalingsoefeningen imperatief

Schrijfopdracht


Kies tien objecten van de foto's hieronder.

Schrijf voor deze tien objecten een kleine dialoog.
"Wat moet ik met ... doen?"
"Zet / Leg / Hang ... maar .... ."

Voorbeeld:
"Wat moet ik met de plant doen?"
"Hang die maar in de keuken."

Herhaling deel 5 - mondeling + deel 5 - schriftelijk: beschrijving van een woning

Kennen voor het examen

  • M89: de afkortingen uit advertenties
  • M94: de vragen die je stelt als je telefoneert om meer informatie te vragen
  • M101-102: de woordenschat en de grammatica
  • S81-82: de woordenschat en de grammatica
  • De kopie met het schema 'beschrijving van een woning'
  • De dialoog 'telefoneren om meer informatie te vragen over een appartement'


Herhalingsoefeningen preposities

Opdracht 1

Kies een advertentie.
Stuur mij een e-mail en vraag meer informatie over het appartement.
Schrijf in je e-mail b.v.: 'het appartement in Berchem', zo weet ik welk appartement jij gekozen hebt.
Let op: 'meer informatie' - je moet dus niet vragen wat al in de advertentie staat.



Opdracht 2

Je bent verhuisd! Kies één van de appartementen hieronder. Dit is jouw nieuw appartement.
Stuur mij een e-mail en beschrijf het appartement.
Beschrijf eerst de indeling.
Beschrijf daarna de inrichting.
Klik op de afbeelding om de afbeelding groter te maken.


1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
8)
9)
10)






dinsdag

Herhaling adjectief met / zonder -e - deel 2


Vul de zinnen aan.

 
    Jouw dochter is mooi. Jij hebt een mooie dochter.


    Haar haar is lang en zwart. Zij heeft ................


    Haar ogen zijn groen. Zij heeft ................


    Haar jas is kort en bruin. Zij draagt ................


    Haar jas heeft een lange rits. Zij draagt een jas met ................


    Haar trui is geel en blauw geruit. Zij draagt ................


    Haar t-shirt is wit en grijs gestreept. Zij draagt ................


    De mouwen zijn lang. Zij draagt een t-shirt met ................


    Haar broek is groen. Zij draagt ................


    De pijpen zijn kort. Zij draagt een broek met ................


    Haar sokken zijn paars. Zij draagt ................


    Haar schoenen zijn zwart. Zij draagt ................


    De veters zijn ook zwart. Zij draagt schoenen met ................


    Haar bril is modern. Zij draagt ................


    Haar horloge is oud. Zij draagt ................
 

Herhaling perfectum - hebben of zijn? - verba altijd met 'zijn'

Bekijk nog eens de lijst met verba die het perfectum altijd maken met 'zijn'. Dat is punt 4.2 op het perfectum-blad.

Maak nu deze invuloefening. De oefening staat ook op moodle:
Perfectum - oefening 3 verba met / zonder 'zijn'

Vul telkens de juiste vorm van hebben of van zijn in, en het participium.


Vorige maand (vóór de quarantaine) ............... we naar een feest (zijn) ................................. .

Heel mijn familie ............... (komen) .................................,

want mij neef ............... (trouwen) ................................. .

Daarom ............... hij een groot feest (geven) ................................. .

Mijn neef woont helemaal in het noorden van Nederland. Dat is een beetje ver.

Daarom ............... we met de trein (gaan) ................................. .

Het feest was op zaterdag, en we ............... tot zondagavond daar (blijven) .............................. .

Op zaterdag ............... we eerst in het gemeentehuis (zitten) ................................. voor het officiële huwelijk.

Daarna ............... we samen heel lekker (eten) ................................. en (drinken) ................................. .

Ik ............... al mijn neven en nichten (terugzien) ................................. , dat was lang geleden.

Mijn jongste neef ............... heel veel (groeien) ................................. . Nu is hij groter dan ik.

Na het eten ............... we nog lang (praten) ................................. .

Er was ook live muziek, we ............... veel (zingen) ................................. en (dansen) ................................. .

Op zondag ............... we lekker lang (slapen) ................................., we ............... pas laat (opstaan) ................................. .

Daarna ............... we een lange wandeling (maken) ................................. .

Tegen de avond ............... we weer naar het station (vertrekken) ................................. .

We ............... pas laat thuis (aankomen) ................................. .

Herhaling deel 4 - schriftelijk: (niet) mogen, moeten


Kennen voor het examen
  • Oefening pictogrammen S56-57
  • Woordenschat en grammatica S71
  • Kopie met schema '(niet) mogen - moeten':

Online oefeningen

Kies de juiste zin bij de foto:
Oefening 1
Oefening 2
Oefening 3
Oefening 4

Vink aan: welke zin past bij het pictogram?